Prinsjesdagonderzoek 2025: politiek vertrouwen daalt naar niveau van voor kabinet-Schoof
In het jaarlijkse Prinsjesdagonderzoek, uitgevoerd door Ipsos I&O in opdracht van de NOS, schetsen wij de publieke opinie op het gebied van politiek en economie. Vorig jaar constateerden we dat het vertrouwen in de politiek was gestegen ten gevolge van het aantreden van kabinet Schoof. Hoe is dat nu een jaar later nadat de regering (tweemaal) is gevallen?
Drie op tien hebben vertrouwen in landelijke politiek
Momenteel hebben drie op tien (29%) Nederlanders vertrouwen in de landelijke politiek. Een veel grotere groep (68%) heeft (heel) weinig vertrouwen. Het vertrouwensniveau is daarmee vergelijkbaar met de jaren 2021-2023. Verleden jaar, kort na het aantreden van het kabinet Schoof, zagen we een opleving. Destijds gaf 44 procent aan de landelijke politiek te vertrouwen.
Figuur 1: In hoeverre heeft u vertrouwen in de landelijke politiek?
Tot 2024 via het Ipsos-panel, in 2025 via het I&O Research Panel.
Basis: allen (n=1.115)

Doorgaans hebben hoger opgeleiden meer vertrouwen in de politiek dan lager en middelbaar opgeleiden. In 2024 was met name het vertrouwen onder lager en middelbaar opgeleiden gestegen. Zij hadden relatief vaak gestemd op de coalitiepartijen (met name PVV en BBB) en hoopten op een nieuwe wind waarin hun belangen beter vertegenwoordigd zouden worden.
Een jaar later is het kabinet Schoof (tweemaal) gevallen en zien we dat de vertrouwenscijfers van lager en middelbaar opgeleiden weer gelijk zijn aan 2023. Onder hoger opgeleiden constateren we eveneens een daling van tien procentpunt.
Figuur 2: In hoeverre heeft u vertrouwen in de landelijke politiek? (naar opleidingsniveau)
Tot 2024 via het Ipsos-panel, in 2025 via het I&O Research Panel.
Basis: allen (n=1.115)

Vooral ontevredenheid over immigratie en wonen
Kiezers met weinig vertrouwen in de politiek vroegen we aan te geven vanwege welke onderwerpen zij weinig vertrouwen hebben in de politiek. Immigratie en asiel (68%) en de woningmarkt (64%) worden dan het vaakst genoemd. Het eerstgenoemde thema is vooral bron van onvrede voor PVV’ers (87% noemt immigratie) en JA21’ers (92%). Onvrede over de woningmarkt is gelijker verdeeld over het politieke spectrum.
Figuur 3: Ik heb <weinig/heel weinig> vertrouwen in de landelijke politiek
Vanwege het beleid op het gebied van…
Basis: heeft (heel) weinig vertrouwen in de politiek (n=753)

Politiek is met zichzelf bezig, niet in staat tot samenwerking en lost problemen niet op
Naast inhoudelijke redenen kunnen kiezers de politiek ook wantrouwen vanwege de manier van politiek bedrijven. Drie op vier kiezers zonder vertrouwen in de politiek vinden dat de politiek problemen niet oplost (76%) en vooral met zichzelf bezig is (74%). Ook zeggen twee op drie (68%) dat de politiek niet in staat is tot samenwerking. Relatief weinig worden zaken genoemd die te maken hebben met zich niet vertegenwoordigd (28%) of gehoord (24%) voelen. De ontevredenheid heeft dus minder te maken met de vertegenwoordigende rol van de politiek en meer met bestuurlijk onvermogen.
Figuur 4: Ik heb <weinig/heel weinig> vertrouwen in de landelijke politiek
Basis: heeft (heel) weinig vertrouwen in de politiek (n=753)

Een vijfde rekent erop dat politiek na verkiezingen beter gaat functioneren
Op 29 oktober mag de Nederlandse kiezer weer naar de stembus. Heel veel vertrouwen over een ‘beter functionerende politiek’ na de verkiezingen is er niet. Een vijfde (18%) is het eens met de stelling ‘Ik heb er vertrouwen in dat de landelijke politiek na de komende Tweede Kamerverkiezingen beter gaat functioneren’. Dit betreft relatief vaak kiezers van GL-PvdA (36%), CDA (28%) en D66 (27%).
Ruim een derde (37%) is het niet eens met deze stelling. De rest oordeelt neutraal of weet het niet.
Figuur 5: vertrouwen naar kiezersgroep
% een beetje/veel vertrouwen in de landelijke politiek
% eens met stelling “Ik heb er vertrouwen in dat de landelijke politiek na de komende Tweede Kamerverkiezingen beter gaat functioneren” Basis: allen (n=1.115)

Actuele thema’s: verdeeldheid over extra lasten voor hogere defensie-uitgaven
De Nederlandse bevolking vindt nog altijd in ruime mate (63%) dat Nederland Oekraïne moet blijven steunen. Vorig jaar onderschreef 58 procent deze stelling.
De andere voorgelegde stellingen over actuele thema’s kunnen op minder steun rekenen. Een op drie (32%) staat achter het intrekken van de Spreidingswet. Meer mensen (45%) niet. Eén op drie kiezers (31%) zijn bereid meer belasting te betalen voor de verhoogde defensie-uitgaven, 38% tegen wil dat niet.
Figuur 6: In hoeverre bent u het eens of oneens met de volgende stellingen? Basis: allen (n=1.115)

Pessimisme over economisch vooruitzicht
Tot slot, de economie. We stelden kiezers de volgende vraag: Als u denkt aan de komende twaalf maanden, denkt u dat de economische situatie in Nederland beter wordt, hetzelfde blijft of slechter wordt?
Veel optimisme is er niet. Zeven procent denkt dat de economische situatie gaat verbeteren. Vier op tien (42%) verwachten een stabiele situatie terwijl 44 procent verslechtering verwacht. Vooral kiezers van PVV (55%), BBB (52%), SP (59%) verwachten een verslechtering. Dat geldt ook voor minima (53%).
Onderzoeksverantwoording
Dit onderzoek vond plaats van zaterdag 13 september tot maandagochtend 15 september 2025. In totaal werkten 1.115 Nederlanders van 18 jaar of ouder mee aan dit onderzoek. De steekproef is grotendeels getrokken in het I&O Research Panel. Een deel (n = 70) deed mee via PanelClix. Dit zijn voornamelijk jongeren, lager opgeleiden en respondenten met een niet-westerse achtergrond. Ipsos I&O voerde dit onderzoek uit in opdracht van NOS.
De onderzoeksresultaten zijn gewogen op geslacht, leeftijd, regio, opleidingsniveau en stemgedrag bij de Tweede Kamerverkiezingen in november 2023. De weging is uitgevoerd conform de richtlijnen van de Gouden Standaard (CBS). Hiermee is de steekproef representatief voor de kiesgerechtigde Nederlandse inwoners (18+), voor wat betreft deze achtergrondkenmerken. Bij onderzoek is er sprake van een betrouwbaarheidsinterval en onnauwkeurigheidsmarges. In dit onderzoek gaan we uit van een betrouwbaarheid van 95 procent. Bij een steekproef van n=1.000 en een uitkomst van 50 procent is er sprake van een foutmarge van plus of min 2,8 procent.